NL
4 Het Gebruik
4.2 De correcte meetpositie
Neemt u tijdens de meting ergens plaats. Ontspan uw arm en steun deze losjes bijv.
op een tafel. Blijf rustig tijdens de meting: beweeg en spreek niet, omdat hierdoor
de meetresultaten worden beïnvloed.
4.3 De bloeddruk meten
1. Schakel het instrument in door op de START-toets
2. Als u op de START-toets
verschijnen in het display. Door deze test kan de volledigheid van de indicatie
worden gecontroleerd. Het display toont u het ingestelde geheugen (U1 of U2)
en vervolgens de waarden van de laatste meting. Als er nog geen meting is
verricht, verschijnen naast de kloktijd en datum alleen nullen.
3. Het instrument is gereed voor een meting, het cijfer 0 verschijnt. De manchet
wordt traag opgepompt om uw bloeddruk te meten. Tijdens het oppompen
verandert de weergeven druk voortdurend.
4. Het instrument blijft de manchet oppompen tot een voor de meting voldoende
druk is bereikt. Vervolgens laat het instrument de lucht langzaam af uit de man-
chet en voert het de meting uit.
5. Aan het einde van de meting wordt de manchet ontlucht. De systolische en
diastolische bloeddruk alsmede de polswaarde met het polssymbool
schijnen op het display
WHO knippert de bloeddrukindicator
Als het apparaat een onregelmatige pols vaststelt, knippert bovendien het
Aritmie-display
De gemeten waarden worden automatisch in het geselecteerde geheugen (U1
of U2) opgeslagen.
6. Het instrument wordt na ca. 60 seconden automatisch uitgeschakeld. Het in-
strument kan eveneens d.m.v. de START-toets
4.4 Het uitschakelen van het instrument
Het instrument wordt na ca. 60 seconden automatisch uitgeschakeld, als er geen
toets meer is ingedrukt, of het kan met behulp van START-toets
worden. De tijd en datum worden voortdurend in het display weergegeven.
80
drukt is er een lange pieptoon te horen en alle tekens
. Overeenkomstig de bloeddrukclassificatie volgens de
.
te drukken.
naast de bijbehorende gekleurde balk.
worden uitgeschakeld.
ver-
uitgeschakeld